ADVOCATENCOLUMN

Hackende agenten Wie controleert de politiehackers?

Digitale opsporing is hot en de opsporingsinstanties zijn de grenzen van de wet massaal aan het opzoeken, gesteund door ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad. Stapje voor stapje worden onrechtmatigheden in de opsporing weggeredeneerd. Grensoverschrijdende opsporing wordt door de Hoge Raad geen strobreed in de weg gelegd. Verregaande wetge­ving ligt al klaar om zelfs hacken mogelijk te maken. In computers, mobiele telefoons en alles wat verder nog online functioneert: koelkasten, slimme meters, sportkleding met sensoren. Maar wie controleert de hackende agent?

Sleepwet, sleepnet

Er ligt een nieuwe wet klaar waarmee veiligheidsdiensten alle digitale communicatie van een bepaald “target” kunnen afvangen met een digitaal sleepnet. Als een veiligheidsdienst iemand op de korrel heeft die bijvoorbeeld veel contact onderhoudt met Libië, Algerije of een ander risicoland, kan men alle communicatie in de omgeving van die persoon “vangen”. Duizenden gesprekken worden zo door de geheime dienst afgeluisterd. Ook vele gesprekken van mensen die niets met de verdenking van doen hebben. Schending van fundamentele grondrechten als het recht op eerbiediging van privéleven en het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, is onvermijdelijk.

De sleepwet is een extreem zwaar middel dat de diensten ongetwijfeld bijvangst zal opleveren van zaken waarin men eveneens iets verdachts waarneemt. In het verleden hebben we vaak gezien dat in dergelijke situaties het doorschuiven van deze info naar reguliere opsporingsinstanties door de rechter wordt geaccepteerd. Het risico is levensgroot dat diensten veel verder gaan met het vergaren van inlichtingen over onschuldige burgers dan de bedoeling van de wetgever is.

De sleepwet wordt vrijwel zeker aangenomen en ingevoerd. Politici hebben al massaal te kennen gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de uitslag van het referendum, waarin een meerderheid van de Nederlanders zich tegen deze wet uitsprak.

Mijn praktijk en digitale opsporing

Inmiddels liggen er op mijn bureau meerdere zaken waarbij verregaande digitale opsporing een rol heeft gespeeld. In een van die zaken handelt het om een vermeende hacker die inbrak in meerdere computers van banken en hun klanten. Hij zou voor duizenden euro’s buitgemaakt hebben.

Om achter de identiteit van de dader te komen moesten de speurders de gebruiker van verschillende ip-adressen achterhalen. Ze pakten dit op een creatieve manier aan met een tussenpersoon, een bureau dat de namen van de gebruiker(s) kon aanleveren tegen betaling. De politie kocht dus deze informatie.

Bij nader onderzoek bleek echter dat het bureau de informatie op haar beurt had verkregen van een firma die gehackte informatie opkocht en daarmee onrechtmatig handelde. Gestolen data lagen aan deze opsporing ten grondslag. Na zes maanden voorlopige hechtenis kwam de verdachte daarom voorlopig vrij. Het betekent echter nog niet dat de rechter straks tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ons verweer tegen het gebruik van deze data zal accepteren.

Gebruikmaking van onrechtmatig verkregen (lees: gestolen) informatie gebeurt vaak via een tussenpersoon. Al wordt dit door de rechter als ernstig ervaren en als een vormverzuim getypeerd, vrijwel nooit meer wordt er als consequentie bewijsuitsluiting aan verbonden. Richting de opsporingsinstanties is er dus ook geen corrigerend effect meer.

Een lichtpuntje –althans enige hoop– zou je als jurist kunnen putten uit een recente uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch waarbij het Hof in een belastingzaak (geen strafzaak, en dus een ander toetsingskader) oordeelde dat de Staat der Nederlanden niet mag profiteren van door misdrijf verkregen informatie.

“Overwogen werd dat de Belastingdienst tegen betaling informatie heeft ontvangen van een tipgever over buitenlandse rekeningen van Nederlanders. De belastingaanslagen zijn in de onderhavige procedure opgelegd naar aanleiding van die informatie. Volgens het Hof heeft de tipgever een misdrijf gepleegd bij het verkrijgen van het bewijsmateriaal en heeft de Belastingdienst dus betaald voor uit een misdrijf afkomstig bewijsmateriaal.”

Nu zou je verwachten dat dit leidt tot bewijsuitsluiting. Echter, volgens het Hof hangt het af van de gemaakte belangenafweging: het belang van juiste belastingheffing en het bestrijden van belastingontwijking tegenover het belonen van crimineel gedrag. Is de belangenafweging correct uitgevoerd, dan mag de door misdrijf verkregen info gewoon gebruikt worden.

Het Hof oordeelde vervolgens dat er onvoldoende duidelijkheid is verschaft over de door misdrijf verkregen informatie, en dat de overheid te veel geheim heeft gehouden om tot een goede afweging te komen. Bewijsuitsluiting is volgens het Hof de enige juiste beslissing. Dit is een klein lichtpuntje waaraan de strafrechter in voorkomende gevallen hopelijk een voorbeeld zal nemen.

Openheid, transparantie en duidelijkheid zijn bij deze beslissing kernwoorden die de doorslag hebben gegeven. Hoe ver mogen opsporingsinstanties gaan? Hoe leggen ze verantwoording af? En geven ze voldoende inzicht in hun handelen?

Arthur van der Biezen, strafrechtadvocaat in Den Bosch

www.vanderbiezen-advocaten.nl

073 610 2005