ADVOCATENCOLUMN
Zaak Nicky Verstappen:
over de kracht en beperkingen van dna in strafzaken
De media staan deze dagen vol van de ‘doorbraak’ in de zaak Nicky Verstappen. In het oog springt vooral de euforie over de resultaten van het grootschalige dna-onderzoek dat uiteindelijk naar de verdachte Jos B. leidde. Politici haastten zich op te merken dat de mogelijkheden voor de toepassing van dna-onderzoek moeten worden uitgebreid. Er wordt zelfs al geopperd een nationale databank aan te leggen, waar het erfelijk celmateriaal van alle Nederlanders in wordt opgeslagen.
Voorzichtigheid is echter geboden, want dna is geen tovermiddel. Uit ervaring weet ik dat behoedzaam dient te worden omgesprongen met de waardering van dna-bewijs, en dat ‘grote-stappen-snel-thuis’ redeneringen het risico in zich bergen van vergissingen en zelfs rechterlijke dwalingen. In de wens ernstige misdrijven tot een oplossing te brengen, schuilt het gevaar dat te snel conclusies worden getrokken. In een zaak waarin 20 jaar intensief is gezocht naar een verdachte, zal veel afhangen van het steunbewijs in combinatie met de aard van de DNA-sporen. Betreft het een zogeheten ‘daderspoor’ – een spoor dat een direct verband legt met een misdrijf- dan heeft de verdachte waarschijnlijk wat uit te leggen.